LBV-regelingen: klopt het dat vooral nieuwe stallen gesloopt worden?

Een 67-jarige varkenshouder wil stoppen, maar valt buiten de LBV-regeling. Ondertussen ziet hij dat moderne stallen voor grote bedragen worden gesloopt, terwijl oudere gebouwen blijven staan. Klopt dit beeld? Deskundigen Marco Hol en Sjaak van Schaik leggen uit hoe wat ze in de praktijk meemaken en hoe het zit met de LBV-regelingen.

De varkenshouder in kwestie belde onlangs de Agrio-redactie om zijn frustratie te delen: „Ik kom niet in aanmerking voor de LBV- of LBV+-regeling omdat ik geen piekbelaster ben en te ver van een Natura 2000-gebied zit. Ondertussen zie ik dat er voor kapitalen nieuwe bedrijven worden gesloopt, terwijl oudere stallen die meer uitstoten blijven staan. Dat voelt krom.”

De onvrede van deze boer is begrijpelijk. Wanneer miljoenen beschikbaar worden gesteld om de stikstofuitstoot terug te dringen, kan het wrang voelen dat niet elke boer een beroep op de regeling kan doen. Maar wat klopt er van zijn observatie dat vooral nieuwe stallen worden gesloopt? Marco Hol van DLV Advies en Sjaak van Schaik, adviseur bij Van Westreenen, vertellen dat de realiteit complexer is dan de varkenshouder vermoedt.

Niet helemaal
Van Schaik vertelt dat de voorwaarden van de LBV- en LBV+-regeling strikt zijn en dat bedrijven die er niet aan voldoen, zoals in het geval van de Brabantse varkenshouder, buiten de regeling vallen. „Dit kan inderdaad wrang aanvoelen, vooral als bedrijven met nieuwere stallen wel van de regeling gebruik kunnen maken. Maar die is bedoeld om bedrijven met de meeste stikstofuitstoot te sluiten, ongeacht de leeftijd van de stallen.”

Van Schaik herkent de door de boer geschetste situatie niet helemaal. „Er worden ook nieuwe stallen gesloopt, maar dat vooral de oude, vervuilendere bedrijven blijven staan, herken ik niet”, reageert Van Schaik. „Veel bedrijven die meedoen aan de regeling hebben een mix van oude en nieuwe stallen. Het lijkt dan misschien dat er een nieuwe stal wordt gesloopt, maar in werkelijkheid wordt dan de hele locatie aangepakt.”

„Wel ontvangt een veehouder die alleen oude gebouwen heeft, én voldoet aan de entreevoorwaarde voor de LBV of LBV+, veel minder dan een collega die jonge gebouwen heeft. Deelname aan een van de regelingen hangt af van de leeftijd van de ondernemer, de financieringspositie en de ‘rood-voor-rood-regelingen’ van de gemeente. Dan kan het zo zijn dat oudere bedrijven in werking blijven, omdat voor hen de LBV of LBV+ niet aantrekkelijk genoeg is”, zegt Van Schaik.

In fases
Hol begeleidt meer dan vijftig varkenshouders, voornamelijk in Oost-Brabant, die meedoen met de LBV-regeling. Hij constateert hetzelfde als Van Schaik. „Je ziet vaak bij varkensbedrijven dat er in de loop der jaren stallen zijn bijgebouwd. Sommige zijn 35 of 40 jaar oud, andere misschien 10 jaar”, legt Hol uit. „Van een bedrijf dat meedoet aan de LBV, moet van de hele locatie de uitstoot naar nul. Dan worden zowel de oude als de nieuwe stallen gesloopt.”

Hol: „Veel bedrijven zijn in fases gegroeid. De buitenwereld ziet een nieuwe stal, maar vaak staan er op dezelfde locatie ook oude stallen. Het is dus niet zo dat alleen nieuwe bedrijven verdwijnen.”

Nieuwe stallen leveren meer geld op in de regeling. Hol legt uit: „Wie recent een nieuwe stal heeft gebouwd, heeft vaak ook een hogere financiering lopen. Al het geld verdwijnt niet in de zak van de boer. De bank wil ook haar deel, net als de belasting.” Van Schaik voegt toe: „Veehouders die bijvoorbeeld uit de running zijn geweest vanwege gezondheidsproblemen en die hun bedrijfsvoering niet vijf jaar onafgebroken hebben voortgezet, vallen vaak buiten de regeling. Dat is hard, want het maakt geen onderscheid tussen persoonlijke omstandigheden en normale bedrijfsvoering.”

Kalversector
Van Schaik ziet ook een probleem in de regeling voor de kalversector. „Hierin is tussen 2003 en 2006 fors geïnvesteerd in groepshuisvesting vanwege de verplichtingen van de overheid. Veel boeren hebben tonnen gestoken in bestaande stallen om aan die eisen te voldoen, maar nu worden ze afgerekend op de waarde van de buitenkant van de stal, vaak gebouwd in de jaren ‘70. Dat voelt cru. Dit had anders moeten worden aangepakt”, zegt Van Schaik.

Hol ziet in zijn werk een duidelijk verschil tussen de varkens- en de melkveehouderij. „Het kapitaal van een melkveehouder zit in de grond, een varkenshouder heeft het vooral in zijn stallen zitten.” In de melkveehouderij staat er vaak één ligboxenstal die bijvoorbeeld in de jaren tachtig is gebouwd, met eventueel een jongveestal erbij uit de jaren negentig. Mede hierom hebben melkveehouders minder interesse in de LBV-regeling, omdat hun stallen minder waard zijn en ze hun kapitaal in de grond hebben zitten”, aldus Hol.

Hij voegt eraan toe dat boeren onderdelen van hun stal kunnen bewaren tot na de controle, om het vervolgens weer op te bouwen voor een nieuwe bestemming. „Als je voldoet aan alle regels, kun je de spanten en gordingen van de stal bewaren en na de controle opnieuw gebruiken, bijvoorbeeld voor opslag.”

Toekomst
Voor de Brabantse varkenshouder blijft het een moeilijk te verteren verhaal. „Zeker als je voor jouw locatie uitrekent wat je had kunnen krijgen, en dan niet kunt meedoen. Dan weet je wat je misloopt, omdat je niet aan de voorwaarden voldoet”, zegt Hol.

Hoe de toekomst eruit ziet? Hol: „Ik denk dat er nog veel verrassingen komen. Nog veel bedrijven waarvan je het niet verwacht, gaan stoppen. Sommige boeren hebben lang getwijfeld, maar pas in 2025 en 2026 weten we echt hoeveel bedrijven de stekker eruittrekken.”

Boerenorganisaties hebben nog geen beeld van bedrijven die aan Lbv meedoen. Hoe kijken ZLTO en POV naar het beeld dat vooral oudere stallen worden gesloopt?
„We hebben zelf nog geen precies beeld welke bedrijven er nu daadwerkelijk mee gaan doen”, laat een woordvoerder van ZLTO weten. „Veel bedrijven hebben ook nog geen definitieve keuze gemaakt. Het is algemeen bekend dat de regeling voordeliger uitpakt voor jongere stallen dan voor oude stallen. Dat heeft met de gekozen systematiek te maken. Voor een oudere stal krijg je een veel lagere vergoeding dan voor een nieuwere stal. Maar bij de afweging kijken ondernemers ongetwijfeld naar het totaalplaatje. Wil ik het bedrijf voortzetten of -overnemen? Heb ik een opvolger? Welke alternatieven heb ik op deze locatie? Werkt de gemeente mee aan een andere bestemming? Al deze aspecten spelen mee of een ondernemer uiteindelijk besluit om wel of niet mee te doen.”

De POV reageert soortgelijk: „Wij horen die speculaties ook, maar kunnen het ook niet onderbouwen. LVVN en RVO geven helaas nog geen inkijk in informatie van bedrijven die zich ingeschreven hebben”, laat voorzitter Linda Verriet van de POV weten.

Bron: Pluimveeweb

Contact

Meer nieuws