Traject van stoppen niet zorgeloos

Tot nu toe hebben 66 kalverhouders de overeenkomst met hun handtekening er onder teruggestuurd naar RVO. Zij zitten in het definitieve traject van de bedrijfsbeëindigingsregeling LBV-plus. Het proces van stoppen is een periode met zorgen voor de veehouders, constateert Sjaak van Schaik van VanWestreenen Adviseurs.

Veehouders die meedoen met de LBV-plus-regeling ontvangen binnen zes weken na het versturen van de overeenkomst de eerste betaling van 20 procent van het gereserveerde uitkoopbedrag. Daarna moeten ze binnen twaalf maanden hun dieren en mest afvoeren en de vergunning laten intrekken. Hoewel de ondernemers na het zetten van hun handtekening nog steeds de opkoop van hun bedrijf kunnen afbreken, gaat RVO er van uit dat deze bedrijven definitief hun bedrijf zullen staken.

Voor veehouders is deze eerste periode zenuwslopend, weet Sjaak van Schaik van VanWestreenen Adviseurs uit Barneveld, de regio waar 80 procent van de potentieel stoppende kalverhouders een bedrijf heeft. Veehouders tekenen voor de vergoeding die ze kunnen ontvangen, maar het eindplaatje is voor hen nog niet bekend. Ze weten bijvoorbeeld niet wat ze terug mogen bouwen als ze stoppen. Van Schaik: “Je kunt zeggen ‘stoppen is een ondernemerskeuze’, maar mensen geven wel hun werk en veelal levenswerk op en blijven achter met de vraag hoe ze er over twee jaar voor staan, als alles achter de rug is.”

Trage gemeenten
Dat er een lange periode van onzekerheid heerst, komt doordat gemeenten na het verzoek tot beëindigen van het bedrijf een jaar de tijd hebben om de vergunning in te trekken en het nieuwe omgevingsplan van de veehouder in behandeling te nemen. Dat is een lange periode waarin het opkoopproces stilligt. Als een veehouder alleen een woonhuis wil overhouden, kan het zo geregeld zijn, maar de meeste deelnemers willen een woning of gebouwen terug. Mest, dieren en vergunning zijn in veel gevallen al weg voordat de nieuwe omgevingsvergunning er ligt. Dat geeft onzekerheid en is voor sommigen reden om het uitkooptraject te stoppen.

In de wandelgangen wordt er gesproken over het vervroegen van de uitbetaling van het tweede voorschot (die van 60 procent van het overeengekomen bedrag). Dat gebeurt nu als mest en dieren weg zijn en de vergunning is ingetrokken. De overheid zou dit willen vervroegen naar het moment waarop de veehouder het verzoek tot intrekking van de vergunning indient bij de gemeente.
Deze wijziging zou ook een oplossing zijn voor liquiditeitsproblemen die zich voordoen tijdens het beëindigingsproces. Er zijn veehouders die de eerste betaling van 20 procent gebruiken voor aflossing van een deel van de hypotheek. Maar als de volgende betaling van 60 procent pas een jaar later is, vanwege een traag werkende gemeente, dan lopen de vaste kosten op, terwijl er geen inkomsten tegenover staan.

Grote verschillen
Van Schaik verbaast zich bovendien over de grote verschillen tussen gemeenten. Waar in de regio FoodValley de regeling rood-voor-rood geldt (met de mogelijkheid om één of enkele huizen terug te bouwen of een loods van maximaal 1.000 vierkante meter), kan er in de gemeente Harderwijk juist heel weinig. De gemeente Ermelo is juist weer heel coulant. Daar mag 50 procent van het oorspronkelijk staloppervlak herbestemd worden voor woningen of bedrijfsgebouwen anders dan agrarisch. Onder veehouders zorgen die verschillen voor ergernis.

Als de NVWA en RVO akkoord zijn met de wijze waarop de veehouder de voorwaarden heeft uitgevoerd, kan de inmiddels ex-veehouder het tweede voorschot (60%) aanvragen. Dit moet gebeuren binnen twee weken nadat de periode van twaalf maanden is verstreken (periode waarin mest en dieren afgevoerd moeten zijn en vergunning is ingetrokken). Daarna moeten de stallen binnen anderhalf jaar gesloopt worden, feitelijk staat in de regeling binnen 28 maanden na ondertekening van de overeenkomst. Hierna volgt de vaststelling van de subsidie en wordt het resterend bedrag uitgekeerd.

180 aanmeldingen
Totaal hebben zich tot en met 24 juli 2024 180 kalverhouders aangemeld voor de regeling LBV-plus. 168 bedrijven hebben al een positieve beslissing van RVO ontvangen. Deze cijfers geven een beeld van de belangstelling voor de subsidies. Het is niet zeker of ze allemaal het opkooptraject in gaan. Van Schaik kent de eerste gevallen waarbij kalverhouders zich terugtrekken. “De contractvergoedingen zijn flink omhoog gegaan. Kalverhouders kunnen in tien jaar hetzelfde verdienen als met de LBV-plus en dan houden ze nog een bedrijf over, is hun gedachte.” De 66 die nu hun handtekening hebben gezet, gaan in ieder geval wel het verdere opkooptraject in, waarbij sommigen een slag om de arm houden, zij kunnen zich alsnog terugtrekken als de gemeente onvoldoende medewerking verleent.

Weeffout in LBV-plus blijft
Sjaak van Schaik van VanWestreenen Adviseurs vindt het nog steeds jammer dat er een weeffout in de regelingen LBV en LBV-plus zit. Bedrijven die aan de LBV-plus voldoen krijgen 120 procent van de boekwaarde van hun bedrijf. Bij de LBV is dat 100 procent. Dit betekent dat de regelingen vooral interessant zijn voor veehouders met relatief nieuwe bedrijven. Vaak zijn dat juist de mooie, moderne bedrijven die voldoen aan de duurzaamheidseisen. “Die wil je het liefst niet kwijt”, weet Van Schaik. Het lijkt er volgens hem op dat de uitkoopregeling zo is ingestoken dat moderne bedrijven worden opgekocht in de hoop dat de oude bedrijven doodbloeden.

Ede en Barneveld meeste aanvragen
Varkenshouders maken het meest gebruik van de opkoopregelingen LBV en LBV-plus. Van de 1.428 ondernemers die zich hebben aangemeld, zijn er 548 met een varkensbedrijf (38%), daarna volgen melkveehouders met 389 inschrijvingen (27%) en pluimveehouders met 221 inschrijvingen (15%). Negentig veebedrijven (6%) houden meerdere diersoorten waarvoor ze een aanvraag hebben ingediend. De gemeenten met de meeste aanvragen voor de stoppersregeling zijn Ede (76), Venray (72) en Barneveld (71). De eerste en de laatste zijn ook de Nederlandse gemeenten waar de meeste kalveren gehouden worden. De LBV-plusregeling – waarvan kalverhouders gebruik kunnen maken – is specifiek voor piekbelasters. Dit zijn bedrijven die binnen 25 kilometer van stikstofgevoelig natuurgebied liggen en ten minste 2.500 mol stikstofneerslag per jaar uitstoten op deze gevoelige natuur.

Dit artikel verscheen zaterdag 10 augustus in De Kalverhouder.

Contact

Meer nieuws